Als ik dan toch eens buitenkom, volg ik een schrijfcursus aan de Borsbeeksebrug in Berchem. Daags voordien zit ik al met een ei in mijn broek. Een steen op mijn maag.
Want ik twijfel tussen de auto of de trein. In de auto ben ik alleen, is het stil en kan ik luisteren naar wat ik wil: de radio (uitgesloten, te veel getetter), podcasts (kan ik me niet op concentreren, te veel indrukken rondom en binnenin mij), Spotify (aannemelijk), klassieke muziek (naar alle waarschijnlijkheid). Maar er zijn werken in ’t stad, file is standaard en ik weet niet waar en of ik kan parkeren in de buurt.
Ik haat te laat komen omdat alle ogen dan op jou gericht zijn als je het lokaal binnenkomt. Dat wil ik ten stelligste vermijden.
Dan maar de trein. Een goeie plek om te observeren en inspiratie op te doen. Maar stel je voor dat alle zitjes bezet zijn en je naast iemand belandt die zijn Major Lazor op niveau 10 door zijn Beats koptelefoon laat knallen of naar zijn beste vriend zit te bellen om de plannen voor vanavond te bespreken. De horror.
Gelukkig is de trein op tijd, is hij niet overvol en vind ik een plekje in een rustige wagon waar de mensen hun leven voor zich houden.
Ik zie hoofdtelefoons, oortjes, oplichtende smartphoneschermen en ja, zelfs boeken. Rust op de trein, heerlijk.
Ik heb mijn ticket de dag voordien via mijn iPhone gekocht, dus aanschuiven aan het loket hoef ik niet meer. Lang leve de digitalisering. Mijn dag is goed begonnen.
De trein heeft geen vertraging en omdat ik genoeg speling heb ingecalculeerd kan ik rustig de weg zoeken. Haast en spoed zijn zelden goed, zeker voor een HSP. Dan slaan mijn hersens tilt en op een dag als vandaag wil ik dat ten stelligste vermijden. Ik open Pokemon Go zodat mijn eieren kunnen uitbroeden terwijl ik wandel. Terwijl ik mijn eerste “catch of the day” vang loop ik natuurlijk konteverkeerd: ik kom uit aan de ondergrondse parking in plaats van aan de hoofdingang (ik kon dan toch in de buurt parkeren).
Ik loop de parking door en ben nog steeds veel te vroeg wanneer ik op de campus toekom. Ik heb dus een zee van tijd om het gebouw te verkennen, het klaslokaal te zoeken, een plaspauze in te lassen. Ik loop een man met wit golvend haar tegen het lijf bij het binnengaan van de toiletten. Het is de enige persoon op deze verdieping, dus ik denk: “dat zal vast de leraar zijn“.
En ja hoor. Ik wandel het leslokaal binnen en daar staat hij. De man uit de toiletten. Ik mompel goeiemorgen en de eerste ongemakkelijke stilte volgt. Moet ik nu een babbeltje slaan met iemand die ik nog nooit ontmoet heb (die toilet-encounter telt niet)? Waarover moet ik praten? Het koud zweet breekt me uit.
Hij breekt snel zelf de stilte door me een papier voor de neus te duwen en te vragen of al mijn persoonlijke gegevens kloppen. Oef, gered door de administratie.
Beetje bij beetje sijpelen de andere cursisten binnen. Allemaal vrouwen. Om vijf na negen zijn we voltallig. Twee van de acht vrouwen komen niet opdagen, dus we zijn met zessen: Twee leerkrachten, twee reclamemeisjes, een mysterieuze Aziatische vrouw en ik. Eén van de leerkrachten begint meteen honderduit te vertellen. De anderen knikken, beamen af en toe iets of zwijgen gewoon. Ik voel me meteen op mijn gemak in zoveel stilte.
De leraar steekt van wal met een oefening die ik verwacht had: schrijf een elevator pitch die uitlegt waarom jij schrijver bent. Gisteren schoot er een tekstflard in mijn hoofd die perfect past:
Ik ben een schrijver omdat ik teksten zie zoals een beeldhouwer zijn beeld al in de marmer ziet. Hij hoeft het beeld er enkel uit te kappen en te polijsten, maar de essentie is er.
De leraar geeft ieder van ons positieve feedback. Je voelt meteen dat zijn eerste doel is om onze goesting aan te wakkeren, om ons warm te krijgen om te schrijven, schrijven en nog eens schrijven. Ook al is wàt we schrijven niet eens zo goed. Schrijven is doen en vooral ook: blijven zitten. Zitvlees kweken. En dat werkt:
ook al moet ik af en toe sjieken op mijn volgende zin terwijl ik dit schrijf, ik blijf waar ik ben: met mijn kont in de bureaustoel. Al een volledig uur.
We krijgen openingszinnen voorgeschoteld die we moeten beoordelen naar eigen gevoel. We praten over Tom Lanoye, Louis Paul Boon, Orhan Pamuk en de Limmerick in Gent. Ik ben in de hemel beland.
Ik ben blij dat ik eindelijk deze wereld probeer te verkennen en terug kan en durf schrijven.
Na zeven uur les ben ik echter knock-out. We lunchen veel te laat (pas om één uur in de namiddag), tijdens de lunch wordt er honderduit gepraat en heb ik moeite om me te concentreren waardoor mijn maag blokkeert en ik barstende hoofdpijn krijg. En ik heb slechts één keer een frisse neus kunnen (durven) halen.
Gelukkig kan ik na de les bij een jeugdvriendin terecht. We hebben na jaren radiostilte – een sporadische “like” op Instagram (we doen allebei niet meer aan Facebook – te veel reclame, te veel kaf) niet meegeteld – nog eens afgesproken. We drinken vermouth in het Te Boelaerpark en we voelen ons weer even 16. We legden een totaal verschillend parcours af: zij reisde de wereld rond terwijl ik mij settelde met man en kind. Maar allebei hebben we nog steeds dezelfde twijfels en onzekerheden. Al kunnen we die nu, 14 jaar later, een beetje beter kaderen. Een beetje.
Het was een fantastisch drukke dag, maar om half negen ben ik kapot. Ik ben nog net op tijd voor de trein. Ik steek mijn oordoppen in en sluit mijn ogen. Dat de wereld mij nu maar even laat zijn.
5 reacties