Ik sta aan de ingang aan te schuiven en herken meteen zijn stem achter me. Alle alarmbellen gaan af. Ja, natùùrlijk is hij hier. Het was een incentive om de cijfers te halen, een teamuitstap naar de Lokerse Feesten. Maar ik schaam me en probeer zo onzichtbaar mogelijk te blijven.
Als ik de security passeer ben ik zeker dat één van mijn oud-collega’s mij opgemerkt heeft. Ze draaien zich in hun groepje één voor één om en kijken nét niet mijn richting uit. Of spreekt nu mijn achterdocht? Misschien weten ze helemaal niet meer wie ik ben? Ik heb er ten slotte maar een maand gewerkt.
En op zich vond ik die oud-collega’s wel allemaal sympathiek en zo. Die job paste gewoon echt niet in mijn leven, zo’n half jaar geleden. Ik was te moe. Veel te moe. Hun deadlines waren wel het laatste van mijn zorgen.
Het Lief en ik zoeken een eetkraam uit terwijl het eerste optreden begint. Het is al acht uur maar eigenlijk heb ik geen honger. Door de drukte en het horen van die stem krimpt mijn maag samen. Aan het paardenworstenkraam staat niemand, maar daar loop ik met een grote boog omheen. Niet alleen omdat ik geen paardenworsten lust, maar ook omdat een oud-collega (van een ander bedrijf, eentje waar ik wel met hart en ziel gewerkt heb) er de saucissen bakt. Ik vind die ex-collega wel sympathiek en zo, maar ik weet hoe dat gaat. Je probeert over de bassen heen te roepen en het gesprek gaat als volgt:
“Eej oe ist? Goe en met u? Ook goe! Werkt ge nog altijd op den D.? Jaa ze waar werkt gij nu? Ik werk efkes nergens voor de moment! Aah…! (je hòòrt de ongemakkelijke stilte, ook al staan de bassen loeihard) Alez ik gaan ies verder zien hé! Ja saluu!”
Dus neen, geen paardenworst voor mij. Geef mij maar een goeie vettige hamburger, zonder small talk aub. Ik schuif wel aan in de rij, dank u.
De tweede band trapt af en ik ben meteen van mijn melk. De bassen zijn slecht afgesteld en bonken door mijn lijf. Doodzonde, want Warhola speelt lekkere nummers en de frontman is zo’n heerlijk foute kerel die alle meisjesharten sneller doet slaan. Ook dat van mij. Gelukkig heb ik mijn oordoppen bij. Mijn beste vriendjes op een avond als deze.
Tijdens het tweede optreden proberen we wat meer naar voren te schuiven maar dat breekt ons zuur op. Ik kan niet ademen, voel me als een sardientje opeen gepakt, de lichtflitsen, zware noten en tekstflarden komen op mij af. Ik moet hier weg. Ook Het Lief voelt zich ongemakkelijk (Er moest maar eens paniek uitbreken. In een tijd als vandaag weet je nooit. We hebben flikken met uzi’s gezien aan de ingang. En Trump staat met zijn vinger aan de nucleaire knop). We banen ons een weg naar achteren en na 100 meter wurmen kunnen we weer ademen. Net op tijd voor Goud.
De apotheose is op komst en we zoeken ons een plekje aan de andere kant van de toog, een plekje met een minder sardientjes-in-blik-gevoel. Vòòr mij staat plots een man van twee meter met witgolvend haar die boven het volk uittorent. Mijn alarmbellen slaan tilt. Het stemmetje in mijn hoofd gaat van: “Oh jee wat moet ik dààr nu tegen zeggen. Ik heb die mens in jaren niet gezien. En ik ben niet op zo’n fijne manier vertrokken. Maar ik heb hém wel altijd een sympathieke baas gevonden. En ik heb daar supergraag gewerkt. Zou ik hem aanspreken? Maar wat zeg ik dan? Na twee woorden zal het gesprek toch stilvallen en dat is zo gênant.” En zo gaat mijn stemmetje nog even door.
Van al dat piekeren en rechtstaan krijg ik rugpijn. Ik hurk me en kruip in kleermakerszit tegen de benen van Het Lief aan. Even in mijn cocon kruipen en wat lezen. Heerlijk.
Tien minuten later maak ik een besluit: “Het is nu toch te laat om nog iets te zeggen. Hij heeft mij allang gezien en gaf geen blijk van herkenning. Dan kan ik beter wat verder gaan staan. Want met zo’n boomlange vent voor mij zie ik toch niks. En ik heb geen zin in een koetjes-en-kalfjes-conversatie.”
Het optreden overtreft mijn verwachtingen.
Een excentrieke zanger in knaloranje jas torent boven zijn muzikanten uit, die achter tralies in een kooi zitten. Lichten flitsen, de bassen zijn deze keer wél perfect afgesteld en er is zelfs vuurwerk. Dat had ik verwacht.
Wat ik niet verwachtte was dat die zanger authentiek en zonder kapsones zijn publiek bedankte – zelfs al is hij ondertussen de lieveling van Elton John – en loepzuiver zong – zelfs mét autotune. En dat er af en toe een streepje akoestische piano te horen was. Een gewone Vlaamse jongen die zijn dromen waarmaakt en niet goed weet aan wie hij dat nu te danken heeft: zichzelf, zijn publiek, de mensen rondom hem of toch maar een hogere macht (zie citaat 2). En niet goed weet of hij hier nu van mag genieten of eigenlijk liever in zijn bed zou kruipen (zie citaat 3). Zo heb ik ze het liefst.
Citaat 1
Oscar: “Kunnen jullie voor het volgende nummer allemaal de lichtjes van jullie gsm aansteken?”
(smartphones worden bovengehaald)
Oscar: “Shit ik heb mijn gsm ni bij. Ik zou da willen filmen.”
Citaat 2
(publiek wordt uitzinnig)
Oscar: “Merci, merci… Da’s allemaal dankzij jullie.”
Citaat 3
Oscar (om kwart na één): “Het is al laat… Of toch nog ni zo laat.”
De volgende dag vraag ik me af waarom ik gisteren heel de tijd op mijn passen zat te tellen (ik zou m’n cool maar eens verliezen), maar ik tijdens een namiddag Samson & Gert wel luidkeels “In de disco ho ho ho” meekweel terwijl mijn zoon apathisch in de nek van Het Lief voor zich uit zit te staren.
Mooi verslag en bij delen herkenbaar. Vooral de innerlijke stem.
LikeLike